1. Alles is jou gegeven. Gods vertrouwen in jou is grenzeloos. Hij kent Zijn Zoon. Hij geeft zonder uitzondering en houdt niets achter wat tot jouw geluk bijdragen kan. En toch, tenzij jouw wil één is met de Zijne, worden Zijn gaven niet ontvangen. Maar wat doet jou denken dat er een andere wil is dan de Zijne?
2. Dit is de paradox die ten grondslag ligt aan het maken van de wereld. Deze wereld is niet de Wil van God en dus is ze niet werkelijk. Toch moeten zij die denken dat ze werkelijk is, nog altijd geloven dat er een andere wil is, een die leidt tot gevolgen tegengesteld aan die Hij wil. Onmogelijk inderdaad, maar elke denkgeest die de wereld beziet en haar zeker, solide, betrouwbaar en waar acht, gelooft in twee scheppers, of in één: alleen zichzelf. Maar nooit in één God.
3. De gaven van God zijn onaanvaardbaar voor iemand die er zulke vreemde overtuigingen opna houdt. Hij moet wel geloven dat het aannemen van Gods gaven, hoe zichtbaar die misschien ook worden, hoe dringend hij misschien ook wordt opgeroepen ze als de zijne op te eisen, gelijkstaat aan te worden gedwongen tot verraad aan zichzelf. Hij moet de aanwezigheid ervan ontkennen, de waarheid tegenspreken en lijden om de wereld die hij heeft gemaakt in stand te houden.
4. Dit is het enige thuis dat hij meent te kennen. Dit is de enige veiligheid die hij gelooft te kunnen vinden. Zonder de wereld die hij gemaakt heeft, is hij een uitgestotene, dakloos en bang. Hij beseft niet dat hij juist hier echt bang is en dakloos eveneens, een uitgestotene, zo ver van huis en zo lang al rondzwervend, dat hij niet beseft dat hij vergeten is waarvandaan hij kwam, waarheen hij gaat en zelfs wie hij werkelijk is.
5. Toch wordt hij op zijn eenzame, zinloze zwerftochten vergezeld door de gaven van God, zonder dat hij daar enig weet van heeft. Hij kan ze niet kwijtraken. Maar hij zal niet kijken naar wat hem gegeven is. Hij zwerft voort, zich bewust van de nutteloosheid die hij overal om zich heen ziet, terwijl hij merkt hoe het weinige dat hij heeft alleen maar slinkt, terwijl hij voortgaat op weg naar nergens. Toch zwerft hij verder in armoe en ellende, alleen, hoewel God hem vergezelt en een zo grote schat de zijne is dat de waarde van alles wat de wereld bevat wegvalt tegenover de grootsheid hiervan.
6. Hij lijkt een zielige figuur, vermoeid en afgetobd, in vodden gehuld en met bloedende voeten, geschramd door de rotsige weg die hij bewandelt. Er is niemand die zich niet met hem vereenzelvigd heeft, want ieder die hier komt heeft het pad gevolgd dat hij volgt, en heeft mislukking en hopeloosheid gevoeld zoals hij die nu voelt. Maar is hij werkelijk tragisch, wanneer je ziet dat hij de weg volgt die hij gekozen heeft, en zich slechts hoeft te realiseren Wie hem vergezelt en zijn schatten hoeft te ontsluiten om vrij te zijn?
7. Dit is het zelf dat jij gekozen hebt, dat jij gemaakt hebt als vervanging van de werkelijkheid. Dit is het zelf dat jij met je leven verdedigt tegen alle redelijkheid, ieder bewijs en alle getuigen met bewijsmateriaal dat aantoont dat jij dit niet bent. Jij bent doof voor hen. Je gaat verder op jouw gebaande weg, met je ogen neergeslagen uit vrees dat je misschien een glimp van de waarheid op zou vangen, verlost zou worden van zelfmisleiding en worden bevrijd.
8. Je krimpt vol angst ineen, uit vrees dat je de aanraking van Christus op je schouder zou voelen en je Zijn zachte hand bemerken zou, die jou maant naar je geschenken te kijken. Hoe zou je dan jouw armoede in ballingschap kunnen verkondigen? Hij zou je doen lachen om dit beeld van jezelf. Waar blijft zelfmedelijden dan? En wat blijft er over van de hele tragedie die jij hebt proberen te construeren voor hem aan wie God alleen vreugde heeft toebedacht?
9. Je oeroude angst is nu over je gekomen en gerechtigheid heeft jou eindelijk ingehaald. De hand van Christus heeft jouw schouder aangeraakt en je voelt dat jij niet alleen bent. Je denkt zelfs dat het ellendige zelf, waarvan je dacht dat jij dat was, misschien niet jouw Identiteit is. Misschien is Gods Woord waarachtiger dan het jouwe. Misschien zijn Zijn gaven aan jou wel echt. Misschien is Hij niet geheel om de tuin geleid door jouw plan om Zijn Zoon in diepe vergetelheid te houden, en zonder jouw Zelf de weg te gaan die jij gekozen hebt.
10. Gods Wil verzet zich niet. Die is er eenvoudig. Het is God niet die jij gevangen hebt gezet in je plan jouw Zelf te verliezen. Hij heeft geen weet van een plan dat zo vreemd is aan Zijn Wil. Er was een nood die Hij niet begreep, waarop Hij een Antwoord gaf. Dat is alles. En jij aan wie dit Antwoord gegeven werd, hebt niets anders meer nodig.
11. Nu leven we, want nu kunnen we niet sterven. Het verlangen naar de dood is beantwoord, en de blik die ernaar keek is nu vervangen door een visie die ziet dat jij niet bent wat je voorwendt te zijn. Er vergezelt jou Iemand die mild al jouw angsten beantwoordt met dit ene meedogende weerwoord: ‘Zo is het niet.’ Hij wijst op alle gaven waarover jij beschikt, telkens wanneer de gedachte aan armoede jou benauwt, en spreekt van Zijn Gezelschap wanneer jij jezelf als bang en eenzaam ziet.
12. Maar Hij herinnert jou aan nog iets anders wat jij vergeten was. Want Zijn aanraking heeft jou gemaakt zoals Hij. De gaven die jij hebt, zijn niet voor jou alleen. Wat Hij jou is komen aanbieden, moet jij nu leren geven. Dit is de les die Zijn geven in zich bergt, want Hij heeft jou verlost van de eenzaamheid die jij poogde te maken om je daarin te verschuilen voor God. Hij heeft je aan alle gaven herinnerd die God jou gegeven heeft. Ook maakt Hij duidelijk wat jouw wil wordt, wanneer jij deze gaven aanvaardt en erkent dat ze de jouwe zijn.
13. De gaven zijn van jou, aan jouw zorg toevertrouwd om aan allen te geven die de eenzame weg verkozen hebben waaraan jij bent ontsnapt. Ze begrijpen niet dat ze slechts hun wensen volgen. Jij bent het die hen nu onderwijst. Want jij hebt van Christus geleerd dat er een andere weg is die ze kunnen gaan. Onderwijs hen door hun het geluk te laten zien dat tot diegenen komt die de aanraking van Christus voelen en Gods gaven erkennen. Laat verdriet jou niet verleiden om ontrouw te zijn aan wat jou is toevertrouwd.
14. Jouw zuchten zullen nu een verraad zijn aan de hoop van hen die zich voor hun bevrijding tot jou wenden. Jouw tranen zijn die van hen. Als jij ziek bent, houd je slechts hun genezing tegen. Waar jij bang voor bent, leert hen alleen dat hun angsten gerechtvaardigd zijn. Jouw hand wordt de gever van de aanraking van Christus, jouw verandering van denken wordt het bewijs dat wie Gods gaven aanneemt, nooit onder iets lijden kan. Jou wordt toevertrouwd de wereld te bevrijden van pijn.
15. Verraad haar niet. Word het levende bewijs van wat de aanraking van Christus iedereen kan geven. God heeft jou al Zijn gaven toevertrouwd. Getuig er in je blijdschap van hoezeer de denkgeest transformeert die ervoor kiest Zijn gaven te aanvaarden en de aanraking van Christus te voelen. Dat is jouw missie nu. Want God vertrouwt het geven van Zijn gaven toe aan allen die ze hebben ontvangen. Hij heeft Zijn vreugde met jou gedeeld. En nu ga jij die met de wereld delen.