1. Angst is een vreemdeling op de wegen der liefde. Vereenzelvig je met angst en je zult voor jezelf een vreemde zijn. En dus ben jij aan jezelf onbekend. Wat jouw Zelf is, blijft een buitenstaander voor het deel van jou dat meent dat het werkelijk is maar anders dan jijzelf. Wie kan in zulke omstandigheden bij zinnen zijn? Wie anders dan een gek zou kunnen geloven dat hij is wat hij niet is, en tegen zichzelf oordelen?
2. Er is een vreemdeling in ons midden die van een idee stamt zo wezensvreemd aan de waarheid, dat hij een andere taal spreekt, naar een wereld kijkt waar de waarheid geen weet van heeft, en datgene begrijpt wat de waarheid als onzinnig beschouwt. Nog vreemder is het dat hij niet beseft tot wie hij komt en toch volhoudt dat zijn huis hem toebehoort, terwijl hij die er thuis is, nu een buitenstaander wordt. En toch, hoe makkelijk zou het zijn te zeggen: ‘Dit is mijn huis. Hier hoor ik thuis, en ik ga niet weg omdat een gek me dat gebiedt.’
3. Wat is de reden om dit niet te zeggen? Wat kan de reden anders zijn dan dat jij deze vreemdeling binnen had genodigd om jouw plaats in te nemen en jou een vreemde voor jezelf te laten zijn? Niemand zou zichzelf zo nodeloos uit zijn huis laten verdringen als hij niet dacht dat er een ander huis bestond, meer naar zijn smaak.
4. Wie is de vreemdeling? Is het angst of ben jij het die ongeschikt is voor de woning die God Zijn Zoon heeft toebereid? Is angst het Zijne, naar Zijn gelijkenis geschapen? Is het angst die liefde compleet maakt en door haar wordt gecompleteerd? Er is geen woning die liefde én angst kan huisvesten. Ze kunnen niet naast elkaar bestaan. Als jij werkelijk bent, dan moet angst wel een illusie zijn. En als angst werkelijk is, dan besta jij niet eens.
5. Hoe eenvoudig dan laat het vraagstuk zich oplossen. Wie angst voelt, heeft slechts zichzelf ontkend en gezegd: ‘Ik ben de vreemdeling hier. En dus laat ik mijn huis over aan iemand die meer op mij lijkt dan ikzelf, en geef hem alles wat ik dacht dat mij toebehoorde.’ Nu is hij noodgedwongen verbannen, niet wetend wie hij is, onzeker over alles behalve dit: dat hij zichzelf niet is, en dat zijn huis hem is ontzegd.
6. Waar zoekt hij nu naar? Wat kan hij vinden? Wie zichzelf een vreemde is, kan geen thuis vinden waar hij ook zoekt, want hij heeft zijn terugkeer onmogelijk gemaakt. Hij is de weg kwijt, tenzij een wonder hem op het spoor komt en hem toont dat hij nu geen vreemdeling is. Het wonder zal komen. Want in zijn huis verblijft nog altijd zijn Zelf. Het heeft geen vreemdeling binnen genodigd en heeft geen wezensvreemde gedachte aangezien voor Zichzelf. En Het zal het Zijne tot zich roepen in de erkenning van wat het Zijne is.
7. Wie is de vreemdeling? Is hij niet degene die niet geroepen wordt door jouw Zelf? Je bent nu niet in staat deze vreemdeling in je midden te herkennen, want je hebt aan hem je rechtmatige plaats afgestaan. Toch is jouw Zelf even zeker van het Zijne als God is van Zijn Zoon. Hij kan niet in verwarring verkeren over de schepping. Hij is zeker van wat Hem toebehoort. Geen vreemdeling kan tussen Zijn kennis en de werkelijkheid van Zijn Zoon in staan. Hij weet niet van vreemdelingen. Hij is zeker van Zijn Zoon.
8. Gods zekerheid volstaat. Wie Hij Zijn Zoon weet, hoort thuis waar Hij Zijn Zoon voor eeuwig heeft geplaatst. Hij gaf jou antwoord die vraagt: ‘Wie is de vreemdeling?’ Hoor hoe Zijn Stem jou rustig en beslist verzekert dat jij geen vreemde voor je Vader bent, noch dat jouw Schepper tot een vreemde voor jou is gemaakt. Wie God verbonden heeft, blijven voor eeuwig één, thuis in Hem, Hemzelf niet vreemd.
9. Vandaag zeggen we dank dat Christus gekomen is om in de wereld te zoeken naar wat Hem toebehoort. Zijn visie ziet geen vreemden, maar aanschouwt de Zijnen en verenigt zich vreugdevol met hen. Zij zien Hem als een vreemde, want ze herkennen zichzelf niet. Maar wanneer ze Hem welkom heten, herinneren zij het zich. En Hij leidt hen weer met zachte hand naar huis, waar zij thuishoren.
10. Niet één wordt er door Christus vergeten. Niet één brengt Hij jou niet in herinnering, opdat jouw thuis volledig en volmaakt mag zijn zoals het werd gegrondvest. Hij heeft jou niet vergeten. Maar jij zult je Hem niet herinneren totdat je naar allen kijkt zoals Hij. Wie zijn broeder verloochent, verloochent Hem, en weigert zo de gave van het zien te aanvaarden waardoor zijn Zelf duidelijk wordt herkend, zijn thuis wordt herinnerd en verlossing komt.